Seks met leerlingen is taboe. (Rob Hogendoorn)

Hoe somber en negatief moet het beeld van boeddhisme van veel mensen wel niet zijn dat zovelen voetstoots aannemen dat seks van boeddhistische leraren met volgelingen ‘moet kunnen’ of ‘nu eenmaal kan gebeuren’.
Waarom is het niet gewoon taboe? Dat valt onder meer hieruit te verklaren: veel boeddhisten kunnen zich het standpunt ‘seks met leerlingen is taboe’ niet permitteren omdat hun eigen geestelijk leiders seks met leerlingen hadden of hebben.
Ruim 43 procent van de leden van de Boeddhistische Unie Nederland (BUN), bijvoorbeeld, heeft een geestelijk leider die in opspraak kwam wegen seksueel misbruik. De overige 57 procent zit erbij en kijkt ernaar.
Trouwe bezoekers van BUN-ledenvergaderingen hebben al decennialang weet van seksueel misbruik door leraren zoals Mettavihari, Dhammawiranatha, Sangharakshita, Chögyam Trungpa, Ösel Tendzin, Sogyal Lakar, Dennis Merzel, ‘Lama Kelsang Chöpel’, Namkha Rinpoche, Nico Tydeman, enz.
De BUN is het formele contactorgaan van de Nederlandse overheid met de boeddhistische gemeenschap. Volgens de regering heeft de BUN een primaire verantwoordelijkheid in het voorkomen van seksueel misbruik. Tegelijk blijven BUN-leden wegkijken van seksueel misbruik in eigen kring of stoppen het in de doofpot. Zo stellen zij samen de norm: seks van leraren met volgelingen ‘moet kunnen’, ‘kan gebeuren.’
Dit is meteen ook de reden waarom de BUN geen verklaring uitgeeft waarin staat dat binnen de boeddhistische gemeenschap in Nederland voor seks van leraren met volgelingen geen plaats is. En dus is die plaats er wel. ~ Rob Hogendoorn, op Facebook, 25.6.17.

Boeddhisten weten heel goed wat hoort. (Rob Hogendoorn)

Boeddhisten weten heel goed wat hoort, en wat niet. Velen van hen kiezen er echter stelselmatig voor dit inzicht wél buiten de boeddhistische gemeenschap toe te passen, maar niet daarbinnen.
Onze samenleving en cultuur heeft een schat aan ervaring in de omgang met macht en misbruik van macht vergaard. Nederlands boeddhistische bekeerlingen zijn hiermee net zo goed bekend zijn als niet-boeddhisten. Ze maken van dat inzicht en die ervaring echter geen gebruik, omdat ze zichzelf in de waan brengen dat boeddhistische leraren geen macht vergaren en daarvan geen misbruik maken. Niets is minder waar, en seksueel en ander misbruik is in die houding voorgeprogrammeerd.
Veel boeddhisten internaliseren, vaak decennialang, onder het mom van ‘liefdevolle vriendelijkheid’, ‘wijsheid’, ‘mededogen’, ‘onthechting’ en ‘meditatie’ vooral onverschilligheid.
Het is dan ook geen toeval dat onder Nederlands boeddhisten persoonlijke moed en moreel leiderschap dun gezaaid zijn. Vrijwel niemand leert hen de kloosterregels (‘vinaya’) en de ethiek en moraal waarop deze rusten, en vrijwel niemand past deze ook daadwerkelijk toe.
Dat dit wel degelijk mogelijk is en heel effectief is, bewezen enkele volgelingen van Dhammawiranatha (Pierre Krul) binnen Boeddhayana. Toen uitkwam dat Dhammawiranatha zich schuldig maakte aan seksueel misbruik, dwongen zijn eigen volgelingen hem de pij af te leggen, en wel op de in de ‘vinaya’ voorgeschreven wijze.
De volgelingen van Nico Tydeman, daarentegen, trapten met open ogen in de val. Tydeman legde de verantwoording voor zijn aanblijven als leraar bij zijn volgelingen— precies degenen hij decennialang heeft ingeprent dat ‘niet-weten’ en ‘niet-oordelen’ deugden zijn en dat trouw aan je leraar—welk leed hij of zij anderen ook aandoet—het grootste goed is. Kwam dat even goed uit! Zijn de net door hem verheven sensei’s misschien beloond voor hun trouw?
De trouwste volgelingen van Mettavihari legden de ‘vinaya’ naast zich neer omdat deze overbodig zou zijn. Zij lieten Mettavihari decennialang ten onrechte ‘monnik’ spelen. Terwijl hen het seksueel misbruik van vele tientallen slachtoffers moet worden aangerekend, houden zij zelf nog steeds krampachtig vast aan het zo felbegeerde, dankzij Mettavihari verkregen leraarschap.
Zodra boeddhisten zich bínnen de boeddhistische gemeenschap als even goede burgers gaan gedragen als daarbúiten en aan boeddhisten even hoge eisen stellen als aan niet-boeddhisten—precies zoals ze op hun werk, hun opleiding, binnen hun familie, hun sportvereniging dagelijks doen—is al veel gewonnen. Verantwoord burgerschap, óók ten opzichte van boeddhisten, en een deugdelijke beheersing en toepassing van de grondslagen van de ‘vinaya’: meer wordt van hen niet gevraagd. ~ Rob Hogendoorn, op Facebook, 22.6.17.