Tao Te Tjing – vers 39

Ver terug in de tijd verkregen deze het Ene:
De Hemel verkreeg het Ene en werd helder;
de Aarde verkreeg het Ene en werd rustig;
de geesten verkregen het Ene en werden heilig;
het dal verkreeg het Ene en werd vol;
de tienduizend dingen verkregen het Ene en ze leefden en groeiden;
koningen en prinsen verkregen het Ene en werden de heersers van het rijk.
Ze zijn dit geworden door het Ene.

Als de Hemel niet aldus helder geworden was, zou hij gauw scheuren;
als de Aarde niet aldus rustig geworden was, zou zij gauw breken;
als de geesten niet aldus heilig geworden waren, zouden ze gauw verwelken;
als het dal niet aldus vol geworden was, zou het gauw uitgeput raken;
als de tienduizend dingen niet aldus tot leven en groei gekomen waren,
zouden ze gauw uitsterven;
als koningen en prinsen niet aldus heersers geworden waren,
zouden ze gauw vallen.

De eenvoud is de grondslag van de eer,
het lage de grondslag van het hoge.
Daarom noemen koningen en prinsen zichzelf wees, eenzaam en behoeftig.
Is dit niet omdat eer op eenvoud moet stoelen?
Is dit niet zo?
Voorwaar, noem elk deel van een voertuig en je hebt nog geen voertuig;
het is beter om als rotsen te klinken, dan als jade te rinkelen.